De man zonder naam parkeerde de Volvo. Zonder iets te zeggen liepen ze naar het gebouw. Voor de ingang stonden een paar stoelen en een tafeltje. Op de deur hing een briefje.
‘Vloer staat in de olie. Graag achteringang gebruiken,’ las Willem. Ze liepen om het gebouw heen langs de grote ramen van de zaal. Het was er al behoorlijk druk. In het kleine halletje hingen ze hun jassen op. Ook daar rook het naar olie en de vloer zag er als nieuw uit.
‘Wat goed dat ze dat zo goed onderhouden allemaal’ zei Willem.
De man zonder naam keek hem bestraffend aan met een vinger op de lippen:
‘Je mag hier alleen fluisteren, maar het is inderdaad geweldig. Ze doen het elke paar jaar.’
Ze gingen naar binnen waar de andere mannen ook al een plekje zochten. De man zonder naam miste wel een paar mannen:
‘Heb je de man die zijn haar kort liet knippen* al gezien?’ vroeg hij aan de man die te veel wist**.
‘Die is naar de kapper.’
De man zonder naam knikte begrijpend.
‘Pak maar een kussentje en zoek een plekje, zei hij tegen Willem. Ze gingen in de kring zitten. Ook de andere mannen kwamen binnen. Er werd opvallend weinig gepraat, zoals elke week. Toen iedereen zat zei de man die de leiding had***:
‘We gaan een uur zitten. Eerst twintig minuten in stilte. Daarna praten we twintig minuten en dan weer twintig minuten stil.’ Hij keek even de kring rond, knikte hier en daar naar iemand en sloot toen zijn ogen. Na nog wat geschuifel werd het stiller en stiller. In de stilte kwamen andere geluiden op, bedacht de man zonder naam. Hij hoorde de klok tikken. Wie hangt er nou een tikkende klok op in een ruimte waar je stil bent. Hij hoorde het knarsen van Archie, de man van staal****, die even ging verzitten. Zijn gedachten dwaalden af, zakten weer terug en joegen door elkaar heen. Het was een warboel in zijn hoofd. Altijd was de onrust het grootst in stilte. Hij probeerde zich tussen de ruimte van allerlei gedachten te wurmen. Langzaam vloeide de behoefte om te bewegen weg, maar de stilte was nog lang niet weldadig. In zijn been trilde een spiertje en de man naast hem***** bewoog onrustig.
Hij hoorde een belletje. De eerste twintig minuten waren voorbij.
‘Ik heb honger,’ zei de dikke man******.
‘Ik moet weg,’zei Hans, de man die haast had******. Hij pakte zijn kussentje op en verliet de zaal. De deur piepte toen hij deze achter zich sloot. Ook de honderdjarige man die uit het raam klom en verdween******* stond op, klom uit het raam en verdween.
‘We kunnen nu praten,’zei de man die de leiding had, maar het bleef nog geruime tijd stil.
Ate Vegter, 27 november 2016
* Johan Daisne
** Alfred Hitchcock
*** Patricia Hodge
**** E. George Cowan en Ted Learon, Nederlandse versie van Bert Bus
***** Pauline O’Carolan
****** Ischa Meijer
******* Jan Vantoortelboom
******** Jonas Jonasson