We zijn in Ommen geweest, in Zwolle, in Slagharen, weer in Ommen, in Lemele, bijna in Den Ham en bijna in Vroomhoop, maar waar we ook gaan reist de regen met ons mee, zich huiselijk nestelend boven ons gezelschap, elke beweging volgend, trouw als de humeurige God van het Oude Testament. De enige plek waar hij ons niet te pakken had kunnen krijgen was de kantine geweest, maar die is er niet. Er is alleen een restaurant met een goede keuken en er zijn speelplekken voor de kinderen waar die inmiddels met modder gooien. En er is het zwembad waar de kinderen met veel plezier hun bommetjes laten ontploffen, maar ook bij het zwembad is het niet droog.
Het is duidelijk tijd voor iets anders. We hebben innig afscheid genomen van de camperfamilie, we hebben adressen en e-mailadressen uitgewisseld en wanneer ze wegrijden zwaaien we tot ze verdwijnen in de regen, maar de regen trekt niet met hen mee, wat wij nog even tegen beter weten in hopen, hoe ongepast onvriendelijk dat ook is. We blijven achter onder de luifel en gaan voetstoots naar binnen, waar het weliswaar droog is, maar waar de sfeer van regenachtige neerslachtigheid zich aan de treinzit en het stapelbed heeft vastgehecht als ducttape aan de kleine reparatie.
Het is duidelijk tijd voor iets anders. We hebben weer een keer gegeten bij Tante Pos in Ommen, we hebben opnieuw de postbestellers lunch besteld, een mosterdsoepje voor Lief genomen en frietjes voor Piep en daarna nog de noodzakelijke boodschappen gedaan om weg te kunnen en dan gaan we weg. We hebben alles ingepakt voor de nacht en wat extra vloeibare versnaperingen voor de dag meegenomen en vol goede moed gaan we op weg maar het Noorden, altijd maar naar het Noorden, waar van oudsher de oplossing voor alle narigheid ligt, waar we op zijn minst samen door de plassen kunnen rijden en samen kunnen genieten hoe warm het is en hoe droog, binnen.
Het is duidelijk tijd voor iets anders. We rijden langs de Drentse Hoofdvaart, waar ik ooit in een nachtelijke rit achter in de auto van mijn vader mijn hand uit het raam steek en het kleine doosje hagelslag dat ik van mijn tante heb gekregen gegrepen wordt door de wind en verdwijnt in de alles verzwelgende donkere nacht, langs de Drentse Hoofdvaart met die brug in het midden, waar we tientallen keren zijn wakker geworden om gelijk weer in te dommelen, die brug waar dat restaurant zit, waar ik onder andere omstandigheden een paar keer gegeten heb met de tantrastaf en dat nu leeg staat, een vrije ruimte biedend aan nieuwe levendigheid, de grond is er vruchtbaar en het heeft immers genoeg geregend.
Het is duidelijk tijd voor iets anders en daar is links de afslag, de Weg achter de Es, die ik prompt voorbijrijd, maar nadat ik even verderop met gevaar voor eigen leven keer, zodat de afslag nu rechts ligt en gemakkelijk te nemen is, de afslag die ons leven zal redden met comfort en aangenaam gezelschap. We parkeren de rode Volvo naast de witte, zelden kwamen hun kleuren mooier tot hun recht in het alom van hemelwater glinsterende groen en we gaan naar binnen, waar we in de modern omgebouwde kleine boerderij, waar vroeger de koeien nog stonden en de armoede aan de muren hing, maar waar nu warmte en modern, luxueus comfort ons tegemoet straalt, hartelijk ontvangen worden door Jens en de kinderen. We hebben het eindelijk gered. We zwaaien nog even naar de schaapjes in de regen, maar verder trekken we ons nergens meer iets van aan en laten we alles achter ons. De zeven magere dagen zijn voorbij, de zeven vette dagen zijn begonnen.
Ate Vegter, 10 juli 2020
Lees verder op www.atevegter.wordpress.com