Het is een warme, lome dag. ’s Morgens doen we niet veel meer dan de dag doorkomen en ’s middags gaan Lief en Piep naar de Kermis in Hoorn. Het schijnt er niet druk te zijn en ik waarschuw ze goed afstand te houden. Daarna gaan ze naar Peer in Berkhout is de afspraak, waar ik dan om zes uur ook naar toe ga. Zo is de dag weer geregeld. Nu heb ik tijd voor een boterham en een boek. Ik zit midden in de Vleermuisman van Jo Nesbø en dat is een goed verhaal, nog niet heel spannend, maar wel met een mooie opbouw.
Om halfzes belt Lief of ik ze kan ophalen uit Hoorn, want ze zijn laat en Pé is al aan het koken. Ik vertel TomTom wat de plannen zijn en scheur naar het station van Hoorn, waar de dames met volle tassen staan te wachten, want ze zouden ook gaan shoppen. Mooie slippers hebben ze gekocht en Piep heeft een knuffel en een suikerspin. We rijden naar Berkhout waar we onmiddellijk aan tafel gaan. We eten mijn favoriete stamppot rauwe andijvie met spekjes en cordon brown.
Na het eten duiken we het zwembad in. Erwin heeft de vissen gevangen en de vijver leeg laten lopen, blauw geschilderd en weer vol laten lopen. Sommige dingen zijn zo simpel. We drinken nog koffie en dan is het weer genoeg geweest en rijden we terug naar huis. Piep gaat naar bed en wij kijken een eerste aflevering van De Twaalf, een spannende Belgische serie, zeer aan te bevelen. Dan gaat Lief ook naar bed en doe ik nog wat Nesbø. Ik leg hem met moeite weg en ga dan ook naar bed.
Ik wil de trap oplopen maar merk tot mij schrik dat in het donker de trap verdwenen is. Ik tast naar voren en loop door waar ik omhoog zou moeten gaan. Ik zou nu in de trapkast moeten zijn maar ik kom in een zee van ruimte met een eindeloze vlakte zwart water. Ik loop door over het water. Wat is dit, vraag ik mij af. ‘Wij zijn de regen,’ hoor ik een stem antwoorden, ‘maar we liggen nog te wachten. We moeten eerst nog omhoog.’ ‘O, en dan blijf je maar lekker hier liggen terwijl iedereen snakt naar een buitje.’ ‘Het is niet anders, we moeten eerst omhoog, voordat we kunnen vallen.’ ‘Ja, dat snapt mijn tante ook, maar wat houdt je tegen?’ ‘Je moet dansen!’ ‘Ik stampvoet nu in het water, dat mij wel draagt, maar ook opspat. ‘Ja, precies, zoiets, maar dan nog niets meer. Denk maar aan de Sioux of de Apachen, dat maakt ons niks uit.’ Ik sta mij te verbijten dat ik hier achter mij eigen trap midden in de nacht een gesprek sta te voeren met een of andere regendruppel, maar ik doe toch wat hij zegt. Het is onontkoombaar. Ik denk muziek in mijn hoofd en dans als een wilde. Daar klinkt een donderende knal! Van het licht zie ik niets. En daar zijn de eerste dikke druppels die al snel overgaan in een ware hoosbui. Ik doe er nog een schepje bovenop en waan mij in Woolloomooloo.
‘Zo is het wel genoeg,’ hoor ik door het donderend geweld heen. ‘Zo redden we ons verder wel. Ga maar naar bed. Je wordt bedankt.’ ‘Graag gedaan,’ mompel ik, want je wil ook niemand wakker maken midden in de nacht en ik loop terug naar de trap die nu helemaal dicht is. Ik draai mij om en ga door de deur van de trapkast de keuken in. Tijd om te slapen. Ik loop naar boven, maar hoor nu niks meer. Ik gluur langs de gordijnen. Buiten is het nog warm en droog.
Ate Vegter, 14 augustus 2020