Ik zit in de achterkamer. Dat is een ouderwets woord. Ik zit in de keuken. Ik lees mijn boek, het weergaloze Uit het Leven van een Hond van Sander Kollaard, een heerlijk alledaags en hoopvol boek, maar mijn gedachten dwalen af. Ik zit alleen in de keuken. Ik kijk op naar de donkere tuin. Ik hoor de vaatwasser regelmatig klotsen, als een moeizame roeier in olieachtig suikerwater. Alles wordt weer zo schoon, het lijkt hier wel het huishouden van Heldere Griet.
Ik realiseer mij dat er in een cirkel met een straal van vijf meter, dat is een diameter van tien meter, niemand is. Niemand kan iets verstoren. Alles is veilig, er is geen oorlog, geen razzia, geen inval, geen bezoek, geen zware sneeuw, alleen een gedeeltelijke lockdown, die bijdraagt aan mijn rust. Ik voel mij volmaakt gelukkig en ik weet ook hoe het komt.
Een uurtje geleden zit ik in de voorkamer. Dat is een woord van vroeger. Ik zit in de woonkamer, ik lees mijn boek, het hilarische Uit het Leven van een Hond van Sander Kollaard, een heerlijk hoopvol en alledaags boek, maar dan vraagt Piep mij of ik met haar een spelletje wil doen. Ik zeg ja en jij mag zeggen wat. Wil je kaarten pap. Dat is goed. Dan gaan we Uno spelen. Wat is dat. Kijk zo. O dat is net pesten. Nee net niet helemaal maar bijna wel.
We gaan Uno spelen, dat is pesten, maar net niet helemaal. We doen een potje met vier kaarten elk, dan een paar potjes met vijf kaarten elk, dan een paar potjes met tien kaarten elk. Ik leer haar schudden en de tijd nemen. Zijwind. Ik win. We lachen en we hebben veel plezier en Piep zegt dit is toch veel leuker dan een boek lezen en ik knik, want het is vele malen leuker dan een boek lezen, ook al is het een mooi boek van Sander Kollaard. We doen een paar potjes met alle kaarten en dan nog een paar met vijf kaarten elk om het af te leren en dan gaat ze met mama naar boven en naar bed.
Ik doe de kaarten in het doosje en denk terug aan al die zondagen dat we gingen klaverjassen met mijn vader en ik denk terug aan al die avonden dat we gingen toepen met mijn vader en de vader van mijn schoonzus Kitty en een mateloos geluk overvalt mij. Ik zwem in weemoed. Ik val in het niets.
Zomaar, terwijl de tuin donker is en de vaatwasser klotst als een moeizame roeier in olieachtig suikerwater en terwijl er buiten in dit land van alles aan de hand is en niks gebeurt, overvalt mij een mateloos geluk. En dan is het weer weg, net zo snel als het kwam.
Ate Vegter, 18 november 2020

Ate, het weerkerende klotsen van de taal die je gebruikt maakt het boeiend en bindend – prachtig taalgebruik!
LikeGeliked door 1 persoon
Ik ik herhaal herhaal graag graag!!
LikeLike
Dank dank ik ik herhaal herhaal graag graag!! 😎😎
LikeLike