2519 Aan zee

Net voor ik aan mijn stukje wil beginnen zie ik dat het heeft geregend. Alles is nat, maar ik voel geen druppels wanneer ik naar buiten ga. Ik haal de kussens van het terras binnen. Ze zijn door Lief keurig aan de stoelen vastgeknoopt, in vertrouwen op mooi weer. Ik leg ze in de werkkamer te drogen. Dan trek ik mijn klompen aan en loop over het gras naar de stoelen op de steiger, waar Dik en ik onze gesprekken voeren over plotseling opdoemend nageslacht. Ik pak het ene kussen op en leg het binnen. Ik zet mijn klompen terug in de tuinkast, trek mijn nog nieuwe slippers weer aan en ga naar binnen. Dan begin ik te schrijven.

Zondag waren we theedrinken bij mijn oudste broer die aan zee woont. Ik parkeer keurig op de oprit tussen de twee paaltjes die de toegang markeren. Hoor van mijn broer dat menig familielid hier al schade heeft gemaakt, maar dat niet iedereen dat wil toegeven. Een speels lachje glijdt over zijn lippen. We zetten wat stoelen in de voortuin en drinken thee, terwijl we boeken en medische wederwaardigheden uitwisselen. We zijn inmiddels op een leeftijd dat artsen een steeds grotere rol in ons leven opeisen, maar worstelen ons er manmoedig langs. Het moet niet te gek worden, al weten we dat we het uiteindelijk toch gaan verliezen, maar dat is ook de tijd, straks, dat het er niet meer toe doet, vat mijn broer met ironische opluchting samen.

Het leven blijft een hopeloze aangelegenheid, maar we maken toch een wandelingetje over de boulevard, waar nog wat van het bloemencorso overgebleven voertuigen staan, meest tractoren en klassiekers. Het is mooi en het ruikt lekker, maar aan het eind van de boulevard lonkt de kermis en Piep trekt aan mijn hand. Haar ogen smeken of ik met haar in een attractie wil. Eerst wijst ze naar een bizar grote installatie, waarmee de Batavieren vroeger stenen wegslingerden en dan probeert ze een bovenmaatse schommel, waarin de slachtoffers naast elkaar rondgedraaid worden. Ik zat voor het laatst in Vietnam in precies zo’n apparaat en toen liep de veiligheidsbeugel vast op mijn te dikke buik. Ik zeg nee en hou vastberaden vol, al heb ik spijt wanneer ik haar later alleen van het zwieren zie genieten. Haar ogen rollen door de kassen en haar mond opent en sluit zich als van een vis op het droge, maar wanneer het klaar is straalt ze als een prinses: ‘Please papa, nog een keer!’

We lopen terug, opnieuw langs de bloemenwagens. Ik vang een glimp op van de zee, maar veel is het niet. Daar voel ik later nog spijt over, maar dan is het al te laat.

Ate N. Vegter, 26 april 2022

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s