‘Wat voor weer wordt het, denk je?’ Mijn moeder staat voor de spiegel haar haar te kammen. Ik sta voor het raam. Ze maakt lange slagen door het uitdunnende, donkere, Franse haar: ‘Mijn haar wordt zo dun, er blijft niets van over. Hoe moet dat toch?’ Hier en daar verschijnen haar eerste witte haren in de zwarte zee. ‘Nou, wat zie je? Schiet een beetje op, ik ben nog lang niet klaar.’
Mijn moeder heeft altijd haast, dus dat is geen nieuws, maar ik heb geen idee wat voor weer het zal worden, hoe lang ik ook naar deze grijze lucht kijk: ‘Nou eh, hier en daar een bui? Het is nogal grijs, ma. ‘t Is net je haar. Ik zie nergens zon. Het kan zo gaan regenen, maar het kan ook uitblijven. Dit was het weer. En dan nu de waterhoogten. Grave beneden de Sluis, plus drie.’
Mijn moeder kan er niet om lachen: ‘Ja, ja, ga nou maar, je moet je ook nog omkleden toch, of wou je zo gaan?’ Ze draait zich om, werpt een korte blik op mijn outfit en kijkt daarna opnieuw naar buiten. Ik voel haar afkeuring langzaam oplossen in het weer: ‘Ik zie geen opklaringen. Wil je dat rode jasje voor me pakken? Het hangt in de kast. Het trekt nog lang niet op. Het blijft een grijze dag en dan wil ik niet met dat lichte jasje in de weg zitten. Hier, hang dat maar terug. Nou, komt er nog wat van, ik heb niet de hele dag de tijd.’
Ik loop naar de voorkamer en open de blauwe kast. Hier hangen al haar nette kleren. Prachtige zomerjurken, mantelpakjes, deux-pièces, haar bontjas, waar ik vroeger zondags in de kerk tegenaan droomde en andere kleren die ik niet goed kan thuisbrengen. Ik hang het lichte jasje terug en neem het rode mee naar de achterkamer. Er zitten drie kleine knoopjes aan. ‘Ja, dankjewel. Hang het maar over de stoel. Ik ben nog niet zover.’
Ze pakt haar donkerbruine knot, drukt die schuin achter op haar hoofd en met grote aandacht legt ze haar haar daaromheen. Ze zet het vast met een brede haarspeld met rode steen. Zo is het weer mijn moeder. ‘Geef je m’n hoed even?’ Ik geef haar de hoed aan, die op tafel ligt. Een lichte hoed met een brede rand en een zomerse uitstraling. Ze zet hem behoedzaam op haar hoofd, traag als de landing van een vliegende schotel.
‘Speld.’ Ik geef haar de lange hoedenspeld. Ze pakt hem aan en klemt hem tussen haar lippen. De hoed wordt nu verder in positie gebracht. Dan pakt ze de speld van haar lippen en steekt hem in één keer door hoed en knot en haar. Nu zit alles vast op het hoofd van mijn moeder. Ze kijkt nog eens vorsend in de spiegel. Dan ontspant haar blik en haar lichaam: ‘Dat jasje kan ik nu nog niet aan. Eerst maar een kopje thee. Sta daar niet zo. Ga je vader waarschuwen. We gaan zo weg. Hij moet wel een stropdas aan.’ Ik ga de kamer uit en roep mijn vader. Hij komt de trap af. Hij heeft een pak aan, maar geen stropdas. Dan ren ik naar boven om zelf een pak aan te trekken.
Wanneer het feest later op de dag in volle gang is, zitten we nog met elkaar te praten, dat het leven soms een specifieke aanpak vraagt en we zijn blij dat we die ochtend samen zo ons best gedaan hebben en dat we er allebei nog zo goed uitzien voor onze leeftijd.
Ate Vegter, 29 juni 2022
Ate, je brengt veel mooie herinneringen terug; dankjewel; je brengt het verleden fraai in beeld. Inclusief de speld… 📍
LikeGeliked door 1 persoon